1st Prize: Daan den Hengst
Aan Catullinus
Je wilt van mij een bruiloftslied als compliment
voor Venus, schutsvrouw van het esbatement.
Maar kán ik dichten tussen hanenkammen
en rauwe kreten van Teutoonse mannen?
Niet zelden moet ik zelfs met een gekweld gezicht
aanprijzen wat een vadsige Bourgondiër dicht,
die zure boter in zijn haren smeert als gel.
Dit is de nekslag voor mijn dichtkunst, weet dat wel.
Sinds mijn Thalia op de vlucht gedreven is
en hier de lucht van grof kabaal vergeven is,
Verfoeit zij de zesvoetige alexandrijn
omdat die zevenvoeters heer en meester zijn.
Jouw ogen en jouw oren zijn gezegend, heus
Maar bovenal gezegend, vind ik, is je neus.
Voor jou geen stank van rotte ui met look
die ik vanmorgen uit tien volle penzen rook.
En al die reuzen komen niet voor dag en dauw
Als was je hun opa of hun boezemvriend bij jou.
Het zijn er meer dan koningin Arete
Zou kunnen vragen om bij haar te komen eten.
Dit lied is uit; mijn Muze liet zich even gaan
In Catullijnse maat, maar haalt de teugels aan.
Genoeg gespot. Straks word ik er nog van beticht
Dat ik bij voorkeur in stinkjamben dicht.
2nd Prize: Tom Ingelbrecht
Ad V.C. Catullinum
Waarom vraag jij dat ik voor jou
-gesteld dat ik dat kunnen zou-
een bruiloftsdichtwerk componeer,
terwijl ik hier bij harig tuig
de Duitse tatertaal trotseer
en gulzige Bourgondiërs
niet zonder moeite keer op keer
met uitgestreken streng gezicht
om een gedicht complimenteer,
zo’n man die gore boter in
zijn lange vette haren smeert?
Kijk, wil jij dat ik jou vertel
wat fijne dichtkunst ruïneert?
Wel, door dit bars barbaars gebral
is mijn Thalia gechoqueerd:
ze legde zelfs haar schrijfstift weg
en kijkt nu op zesvoeters neer,
sinds zij haar nieuwe meesters zag
van zeven voeten lang en meer.
Ik wil je dus graag zeggen dat
jouw ogen best gezegend zijn,
jouw neus en ja, jouw oren ook,
want jij moet niet vanaf ’t ontbijt
de stank van rotte ui en look
trotseren die tien gangen lang
door hen op jou wordt uitgeboerd.
Jij wordt ook door dat reuzenvolk
niet opgeëist bij schemering
alsof jij zelf hun opa was,
ofwel de eega van hun min.
Ze stormen ook niet af op jou,
zo talrijk en gigantisch groot
dat zelfs geen grote keuken van
Alcinoüs voldoende bood.
Maar kijk, mijn muze stopt hier al
en houdt haar teugels stevig vast
want straks denkt iemand nog dat dit
slechts schalkse grapjes zijn en vast
-wat hendecasyllaben lang-
opnieuw maar een satire was.
3rd Prize: Ramon Selles
Aan Zijne Excellentie Catullinus
Hoe wil je dat ik hier op volle kracht
klassiek-Romeinse kleinkunst op papier krijg?
Ik zit hier tussen hordes behaarde barbaren
Germaans geouwehoer uit te houden,
en met zichtbaar slecht humeur de deuntjes
goed te keuren van een snackbar-Belg
die bedorven boter gebruikt als haargel.
Wil je weten wat mijn werk kapot maakt?
De muze, opgaand in een primitief
gepingel, is verzen van zes voeten zat
zodra ze klanten van drie meter ziet.
Gezegend zijn je ogen en je oren,
en vooral je neus, dat die niet ‘s ochtends
vroeg gewekt wordt door de walm van ui
en knoflook in een meurend gangenmenu.
Ook wordt er niet, alsof je de oppas of opa
bent, nog voor de zon op komt aan je kop
gezeurd door dit soort reuzen – hun is zelfs
de koelkast van Alcinoös te klein.
Mijn muze houdt zich koest en maakt in korte
versjes, vijf-voeters, een grap, zodat ze
hiermee niemand op zijn tenen trapt.